Cartoon Vergunningsstudies

Bij het toewijzen van overheidsopdrachten dient het bestuur na te gaan of de kandidaten aan de verschillende voorwaarden voldoen. De overheid heeft een goede positie om dat te doen door de hoeveelheid informatie ze bij de inschrijvingen krijgen zoals statuten, referenties, financiële en administratieve gegevens.

De beoordeling wordt kritisch uitgevoerd met als doel om de eerlijke concurrentie te waarborgen en ook als plicht om in de maatschappij als ‘goede huisvader’ op te treden.  Dit uit zich in een reeks maatstaven die de procedure beheersen: 

  • Transparantie
  • Gelijkheid bij de inschrijvingen
  • Verbod van abnormale prijzen 
  •  ….

Een doorgaans wat onderbelicht aandachtspunt daarbij is of kandidaten wel in aanmerking kunnen komen voor inschrijving op een overheidsopdracht, als zij volgens de eigen organisatiestructuur idealistische of filantropische doelstellingen nastreven of als ze beweren geen winst na te streven, of als ze afhankelijk zijn van of verbonden zijn met een andere instantie met een openbare taak.

 

  • Een VZW met een ideëel doel of een onderzoeksinstituut dat verbonden is aan een lokale overheid, kunnen die zomaar ook inschrijven op een overheidsopdracht?
  • Is dat wel conform aan hun eigen statutaire of reglementaire doelstelling, en verstoort dit niet de markt, en de gelijkheid van de kandidaten?
  • Zeker als zou blijken dat het deelnemen aan opdrachten meer dan alleen maar sporadisch voorkomt?

VZW’s, die wettelijk verondersteld worden geen winst na te streven, zijn onderworpen aan het verbod om zich ‘doorlopend’ op de economische markt te begeven, d.w.z. voor méér dan alleen maar bijkomstige of occasionele activiteiten. Dit heet het ‘wettelijk specialiteitsbeginsel’ dat op elke VZW van toepassing is.

Dergelijk verbod is logisch: indien men zich ten volle wil inschakelen in het economisch verkeer, mag men geen VZW zijn. En de markt voor overheidsopdrachten behoort duidelijk tot de kern van de economische activiteiten.Het bestuur ontvangt doorgaans uitvoerige informatie over de kandidaat en bevindt zich dus in een uitgelezen positie om na te gaan of de kandidaat zich wel houdt aan de verschillende voorwaarden, ook zij die voortvloeien uit het ‘statuut’ dat ze zelf heeft gekozen.

 

  • Is er bij de kandidaat sprake van frequente inschrijvingen op overheidsopdrachten, die verder gaan dan het bijkomstige?
  • Wordt er systematisch gestreefd naar winst uit de bedrijfsvoering, terwijl men dat wettelijk of statutair niet kan?
  • Vervult de kandidaat een taak van algemeen belang, en is het dan wel correct dat die ook zelf overheidsopdrachten zou uitvoeren?

Allemaal vragen die degelijk onderzoek vanwege het bestuur verdienen. Dit onderzoek zal dan moeten leiden tot een gemotiveerde beslissing over de toelating of weigering van de kandidaat tot de overheidsopdracht, in het belang van de gelijkheid van inschrijvingen en steeds in overeenstemming met de wetgeving.